Slenteraar



IJsselwater

Het is zaterdag en bij hoge uitzondering hebben mijn zus en ik ons zomaar gelijktijdig in het ouderlijk huis verschanst. Allebei hebben we ons kind meegenomen. Mijn nichtje van drie zit roerloos op klandizie te wachten in een heel klein winkeltje van karton (handelswaar: diverse levensmiddelen + enkele steppedieren) en mijn hond graaft in de tuin alle planten uit. Niet voor niets werd de Stabij vroeger gebruikt als mollenvanger op het land. Om de paar minuten zie ik hoe mijn vader met een bezem de schuur uit gesneld komt om het beest vermanend toe te spreken en de tuinaarde terug in de borders te vegen. Mijn hond lacht stompzinnig, de snuit onder de modder. Keer op keer wacht hij keurig tot mijn vader terug is op zijn post, om vervolgens de graafwerken met onverminderd enthousiasme te hervatten.


“Eigenlijk vindt hij het hartstikke leuk, zo’n hond die wat rondscharrelt,” beweert mijn moeder. Net zoals mijn vader is ze druk in de weer, maar dan met kopjes koffie en thee en lekkers voor iedereen. “Maar ja, hij wil er niet meer aan. Een hond moet je altijd begraven.”

Ik nip van mijn koffie en knik.

Ze heeft een punt. Door het ruitje van de woonkamerdeur zie ik een portret van onze laatste gezinshond, een dom maar lief beest dat wel dertien jaar is geworden. De foto’s blijven altijd hangen, gelukkig. Verder lijkt er iedere keer dat ik in het ouderlijk nest ben wel weer iets aan het interieur te zijn veranderd. Mijn ouders zijn uitstekend op de hoogte van de laatste woontrends en een koophuis is nu eenmaal nooit af. Ook niet na vijfentwintig jaar. Niet in de laatste plaats kunnen ze nogal moeilijk stilzitten, die ouwelui van mij.

Mijn nichtje heeft eindelijk de winkel gesloten en zegt dat ze haar slaapkamer bij opa en oma wil laten zien. Omdat we verspreid over het land wonen, zie ik haar niet zo vaak. Daardoor is ze soms een beetje verlegen. Ik eigenlijk ook. “Ik ga even met haar boven kijken,” besluit ik.

We kijken elkaar schaapachtig aan.

“Niet schrikken,” zegt mijn moeder, zelf duidelijk geschrokken. “Jouw kamer is op ‘t moment wel echt meer… een rommelhok. We zijn ermee bezig.”

“Snap ik wel,” verzeker ik haar. “Ik slaap hier toch bijna nooit.”

Het zit mijn moeder toch niet lekker, kennelijk. Ze veert op, laat het kopje thee dat ze ein-de-lijk voor zichzelf had ingeschonken voor wat het is en loopt achter ons aan de trap op. Ik hoor beneden woest geveeg op de schoenborstel achter het huis en het openschuiven van een deur. Ook mijn vader zet de achtervolging in, zoveel is duidelijk. Vlak voordat ik de deur van mijn oude zolderkamer open, komt de aap uit de mouw, de bron van alle onrust boven water.

“We hebben je bed verkocht!!” flapt hij eruit. “We dachten, nou ja –”

” – we kwamen nog wel een stripboek tegen dat je als kind zelf getekend hebt. Maar het ligt denk ik beneden. Heel leuk! Ik zal het zo zoeken – ”

“Het geeft echt niet,” probeer ik opnieuw. “Ik ben ook al tien jaar uit huis, hè.”

Met veel bombarie word ik alsnog zo snel mogelijk naar een verdieping lager gedirigeerd, waar mijn nichtje trots haar eigen logeerkamer laat zien. Na een korte, chaotische tour van de gehele bovenverdieping gaan we in colonne weer naar beneden. Het handwerkje uit mijn jeugd ligt vermoedelijk in ‘de nieuwe kast’, een hip exemplaar met zo’n 3928 kleine laatjes. Mijn moeder begint linksboven. Kwiek start ze met schuiven: open en dicht, kijken, open en dicht, kijken, “hij zou hier echt moeten liggen…” Alle vakjes gaat ze bij langs. Ondertussen staat mijn vader in de keuken eveneens onophoudelijk lades en kasten open en dicht te doen. De thee is allang koud. Deze mensen zijn onvermoeibaar. Daar kan ik nog een puntje aan zuigen.

“Ga nou alsjeblieft gewoon even zitten,” zegt mijn zus.

“Ja,” beaam ik. “Dat geschuif.”

Ruim twee uur en een avondmaaltijd later is er wat rust in de tent.

We zitten in een kring en converseren.

Bijna zoals een normale familie.

“Waar we nu toch achter zijn gekomen,” grinnikt mijn moeder opeens. “Ik zei toch dat we volgend jaar 35 jaar getrouwd zijn? En dat we het dan met z’n allen gaan vieren? En dat iedereen de datum maar eens moest vrijhouden, voor die ene speciale keer?”

“Ja?” fluister ik.

“Nou… nu blijkt dat we allang 35 jaar getrouwd zijn!”

“Vorig jaar!” grinnikt mijn vader. “Hoh hoh hoh.”

“Nooit aan gedacht,” doet mijn moeder nog een duit in het zakje.

In stilte maken we allemaal dezelfde eenvoudige, maar ongelooflijke rekensom. De datum staat in elk geval vast. Daar is niks meer aan te doen. We kunnen er allemaal bij zijn.

“Zevenendertig jaar is óók bijzonder,” mompel ik. “Toch?”


Na de koffie kondig ik mijn vertrek aan. Ik krijg zoveel eten mee dat ik een extra rugtas nodig heb om het te vervoeren: hachee en snert en zuurkool. Mijn moeder heeft het allemaal van tevoren en op grote schaal gekookt, alsof het niets is. Ze loopt ook met kordate passen mee naar het station, alsof het niets is. Ik weet niet wat er in het water zit, daar bij de IJssel. Maar ik denk en hoop dat mijn ouders nog heel lang kwiek en onvermoeibaar door het leven zullen gaan – om op een goede, maar verwarrende dag opeens tot de conclusie te komen dat ze het jaar ervóór al vijftig jaar getrouwd waren.

Deel dit
3 Comments
  • Beatrice Smith
    May 13, 2017

    Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua.

    • Jessica Alba
      May 13, 2017

      Duis aute irure dolor in reprehenderit in voluptate velit esse cillum dolore eu fugiat nulla pariatur.

  • Beatrice Smith
    May 13, 2017

    Excepteur sint occaecat cupidatat non proident, sunt in culpa qui officia deserunt mollit anim id est laborum.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

OVER
Ik leg de knulligheid van alledag vast in woord en beeld. Voorheen was ik een kind.

Buy Me A Coffee

EERDERE WANDELINGEN
Ik wandel en schrijf sinds 2009. Nog meer verhalen vind je op mijn oude site. Publicaties in de echte wereld heb ik ook wel ‘s. Bijvoorbeeld in NRC.next, op de Optimist en bij Leeuwarden City of Literature.