De vrouw en het hondje staan op het fietspad naast de fabriek. Het is een Pomeriaantje, klein en pluizig. De vrouw is een ouder mensenkind, eentje met linnen kleding en een wit zonnehoedje.
Het duo staat stil. ‘Hij wil hem vermoorden!’ roept de vrouw. ‘Echt, hij wil jouw hond kapotmaken. Blijf daar!’
1.
Op weg naar de supermarkt tref ik de duivenman op de fiets. De duivenman verzamelt al het overige, van brood voor de vogels tot oud ijzer. We bewegen ons dagelijks door dezelfde wijken en straten. Ik wandelend met de hond, hij slingerend op zijn ijzeren ros. Altijd roept hij: ‘Ik mag jou!’ en daarna maken we een praatje in een verrassend effectieve mix van Nederlands, Engels, Fries en – vermoedelijk – Arabisch. Op een paar meter afstand, ook vóór de coronamaatregelen, want de duivenman fietst stelselmatig aan de verkeerde kant van de weg.
Mijn hond en ik staan op de grasstrook nabij het kantoor. We treffen een verkreukelde man met een chihuahua. De chihuahua heeft een roze bodywarmer aan. Het regent al dagenlang.
‘Goedemorgen,’ zeg ik.
‘Hij is van mijn vriendin,’ antwoordt de man. Het hondje kijkt met uitpuilende oogjes naar hem op. De man die op zondag het vlees snijdt en op regenachtige ochtenden opeens aan de andere kant van de uitlooplijn vastzit. ‘Eigenlijk vind ik dat formaat van die van jou mooi. Meer een hond-hond.’ ‘Vind ik ook,’ zeg ik, ‘daarom heb ik er zo eentje.’ Parmantig veegt de chihuahua haar voetjes over het gras. Dan keert ze ons – het plebs – de rug toe. De man friemelt hulpeloos aan het roze handvat van de uitlooplijn. ‘Maar zo’n kleintje is ook best leuk,’ probeer ik nog. ‘We moeten weer naar huis,’ zegt de man. ‘Mijn vriendin zal de koffie wel klaar hebben.’ De chihuahua begint te lopen. Voorop, de borst vooruit, zo lang de lijn het toelaat. De man volgt gedwee.
Bij de servicebalie van de woonboulevard staat een ouder echtpaar. Het stel draagt uniforme rugtasjes. Beige en praktisch, met veel ritsen en vakken.
‘Dit is waanzin,’ zegt de vrouw. In de ene hand houdt ze een kaarsenhouder met een barst, in de andere een zorgvuldig opgevouwen winkelbon.
‘Ik schrijf uw werkgever een brief op poten,’ zegt de man. ‘Met wie hebben wij van doen?’
Woordeloos draait de vrouw haar echtgenoot de rug toe. Hij ritst het voorvak van haar tasje open en haalt een pennetje en papier tevoorschijn.
De vissers op de brug hebben een hondje meegebracht. Een parmantig Boomertje dat nerveus om de viskrukjes heen drentelt.
Mijn hond en ik komen dichterbij. Het andere hondje begint luid te keffen.
Ik vraag: ‘Mag mijn hond even kennismaken?’
Een brede man met een doorrookte stem antwoordt: ‘Alleen als hij voorzichtig is. Deze hond is de vrouw van mijn leven.’
Deze zomer had ik een moestuintje. Het tuintje vereiste veel aandacht. Dieven plukken, wateren, takken opbinden, verstevigen, nog meer wateren. Geheel tegen de verwachting in schoot – na eindeloos veel geduld – alles uit de grond: tomaten, pepers, kruiden, bloemen, de hele zomer lang. Pas afgelopen week heb ik de laatste tomaatjes opgegeten. De bladeren verschrompelden en de zonnebloemen gaven het op. Ongeveer tegelijkertijd trokken de mensen in de wijk zich massaal terug in hun huisjes, van de voortuinen naar de woonkamers.
Op één oude man na.
“Och arme, hij heeft ‘t warm!”
De stem komt onder een robuuste parasol vandaan die ik even daarvoor achteloos voorbij ben gelopen. Onder het doek zit een echtpaar dat duidelijk is begonnen met het Grote Genieten: verstelbare plastic tuinstoelen met een extra kussentje onder het zitvlak, een onderhoudsvrije tegeltuin, zij een puzzelboekje, hij een Ipad, allebei een bakje Senseo met crèmelaag voor de neus. Het ziet er heerlijk gemoedelijk uit. Dat vindt mijn viervoeter ook, kennelijk. Opeens draait hij zich om, dartelt zonder enige schroom de tuin in – lekker koel – en gaat liggen. Er is geen beweging meer in te krijgen.
Mijn overbuurvrouw wacht al zolang ik haar ken op twee dingen: een maagverkleining en de nieuwbouw. In de nieuwbouw wordt alles beter. Dichter bij de winkels, alles modern en niet langer een keuken in de woonkamer. Na de maagverkleining gaat ze ook meer wandelen, zegt ze. Tot die tijd is het wachten en rondhangen. Vooral vroeg in de ochtend kom ik haar vaak tegen. Dan roept ze steevast: “Ja, ik ben altijd vroeg op. Ben wel vet, maar niet lui.”
“Nee,” antwoord ik dan. “Zéker niet lui.”
(Over het vet durf ik niets te beamen noch te ontkennen.)
OVER Ik leg de knulligheid van alledag vast in woord en beeld. Voorheen was ik een kind.
EERDERE WANDELINGEN Meer verhalen, projecten en publicaties: https://linktr.ee/slenteraar
CONTACT Mail: nicolefromthemountain@gmail.com Of stuur een bericht via Instagram