Slenteraar



Zand

“Ik heb zo weinig herinneringen aan mijn tijd hier. Gek, toch?”

Samen met mijn broer loop ik het stadspark van Kampen uit en wijs naar mijn vroegere middelbare school. Het is mooi weer en mijn hond snuffelt druk aan de grond waarop ik opgegroeid ben. Ik eigenlijk ook; in roerige tijden vind ik het altijd fijn even terug te keren naar het Overijsselse. Een korte touch base, terug naar waar het achtentwintig jaar geleden allemaal begon.

“Ze zitten nog wel ergens,” zegt mijn broer. “Die herinneringen. Ze duiken waarschijnlijk pas op als je er helemaal niet meer op zit te wachten.” Een boosaardige lach, hij is daar goed in.

Eenmaal bij zijn huis drinken we water. De broer, de hond en ik. We zijn allemaal een beetje moe, van de wandeling en van de dingen. Niet veel later ga ik rechtsomkeert. Dezelfde route: door het park, de historische binnenstad en als grand finale natuurlijk over de stadsbrug.

Ik was elf toen Kampen een nieuwe stadsbrug kreeg. Een brug van 35 miljoen gulden met daar bovenop vier glimmende, gouden hefwielen. Gouden wielen passen niet goed bij de calvinistische volksaard, natuurlijk, maar zeventien jaar na dato lijken de inwoners er toch ook de voordelen van in te zien. “Ach, je hebt er geen werk meer van,” zei mijn vader de laatste keer dat we in het donker voorbij het stadsaangezicht reden. “Verf was allang afgebladderd. Bladgoud blijft tenminste zitten.”

Het ding met bruggen is: ze kunnen nog zo mooi zijn, maar over het algemeen wil iedereen gewoon zo snel mogelijk naar de overkant. Daar is het kennelijk altijd beter. Ik doe er zelf gezellig aan mee. Met flinke passen loop ik over de onstuimige IJssel, maar in mijn hoofd ben ik alweer in het Noorden. De werkweek staat voor de deur, er is veel te doen.

Dan word ik opgeschrikt door rinkelende alarmbellen. De slagbomen gaan naar beneden en in de verte zie ik een vrachtschip om het hoekje komen. Tergend langzaam sukkelt het gevaarte door het water. Dit gaat even duren, zoveel is duidelijk. De andere mensen zien het ook. Eerst is er gezucht en gesteun, daarna het Grote Accepteren. De auto’s gaan in neutraal en de brommers op de standaard.

Gedwongen onthaasten, de ontwerpers van de stadsbrug waren er al op bedacht: aan beide kanten van het wegdek zijn uitkijkposten geplaatst waarop je als voetganger van het vaargeweld en het zwevende wegdek kunt genieten. Ik ga op het bankje zitten en kijk naar mijn hond die naar het water kijkt.

Dan komt het een beetje terug: die keren dat ik en mijn vriendinnen op precies deze uitkijkpost gekscherend Jack & Rose op de kop van de Titanic nadeden. Het strafbriefje dat je moest halen wanneer je te laat op school kwam, ook wanneer de brug echt lang open had gestaan. Die keer dat het hefgedeelte urenlang niet meer naar beneden wilde en iedereen kilometers om moest fietsen. Dat de brugwachter eens een auto over het hoofd zag en deze met wegdek en al omhoog (en weer omlaag) takelde. Prachtig in al z’n klunzigheid, het gevecht tegen het water twee-punt-nul.

Het water onder het uitkijkplateau klotst en schuimt. Mijn hond drukt zijn kop tegen de spijlen van het hek om niets te missen, maar het schip is nog altijd niet nabij.

Aan de andere kant van het water rijdt wel de Kamper boemel het station binnen. Hoe vaak ik daar in mijn examenjaar niet heb staan wachten totdat mijn eerste vriendje weer met de trein uit zijn studiestad zou komen. Hoe vaak mijn moeder me daar niet uitgezwaaid heeft toen ik zelf een andere woonplaats had om naartoe te gaan. Dat de weekendtas vol wasgoed plaatsmaakte voor meer volwassen bagage zoals een hond en incidentele bloemen, maar dat ik nog steeds bakjes eten meekrijg iedere keer dat ik weer vertrek.

Sommige dingen veranderen gelukkig nooit.

“Kijk Yuk,” zeg ik.

Ronkend glijdt het vrachtschip dan eindelijk onder de stadsbrug door.

Het bovendek is volgeladen met zand.

Resumerend: de stad ligt stil omdat er een heleboel zand van de ene plek naar de andere plek verplaatst moet worden. Een gekke gedachte, maar eigenlijk ook weer niet. Zijn we niet allemaal shit heen en weer aan het verplaatsen in de hoop dat alles ooit eens precies op z’n plek ligt? Het voelt alsof het leven klopt? We willen het allemaal – zonder slagbomen, alarmbellen en zonder een wegdek dat eens in de zoveel tijd onder je voeten verdwijnt. Maar zo werkt de wereld niet. Je moet geduld hebben.

(En er rekening mee houden dat zand onvermijdelijk weer gaat schuiven zodra er een korreltje niet meer op zijn plek ligt. Ssst.)

De gouden wielen beginnen te draaien en het wegdek komt weer naar beneden. Naadloos sluit het middenstuk op de andere delen aan, alsof er nooit iets gebeurd is. Motors ronken, scholieren joelen en het verkeer komt in beweging, maar ik blijf nog even zitten. Geen haast. Zand reorganiseren kan nog lang genoeg; voor nu is dit precies de plek waar ik moet zijn.

Deel dit
3 Comments
  • Beatrice Smith
    May 13, 2017

    Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua.

    • Jessica Alba
      May 13, 2017

      Duis aute irure dolor in reprehenderit in voluptate velit esse cillum dolore eu fugiat nulla pariatur.

  • Beatrice Smith
    May 13, 2017

    Excepteur sint occaecat cupidatat non proident, sunt in culpa qui officia deserunt mollit anim id est laborum.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

OVER
Ik leg de knulligheid van alledag vast in woord en beeld. Voorheen was ik een kind.

Buy Me A Coffee

EERDERE WANDELINGEN
Ik wandel en schrijf sinds 2009. Nog meer verhalen vind je op mijn oude site. Publicaties in de echte wereld heb ik ook wel ‘s. Bijvoorbeeld in NRC.next, op de Optimist en bij Leeuwarden City of Literature.